Feuilleton Abramovic - PhD

Aflevering 711 Wortels van vrouwenonderdrukking (39)

Matilda Joslyn Gage: Radical Suffragist. Foto gevonden bij The Lazy Historian (zie link in zesde alinea).

Nieuwe opgravingen met nieuwe methoden bij de beroemdste neolithische nederzetting in de wereld, Çatalhöyük in Turkije, dwongen wetenschappers hun eerdere meningen te herzien. Niet alleen moesten ze de geschiedenis van ’s werelds oudste stad met andere ogen bekijken, ook algemene ideeën over de oorsprong van landbouw gingen niet meer op. De in huizen gevonden indrukwekkende schedels en hoorns bleken van woeste wilde oerossen te zijn, dus bepaald geen aan huis gehouden vee. Dat wat geduid was als verbonden met allerlei rituelen, bleken bijvoorbeeld simpelweg gemeenschapshuizen te zijn waar mensen hun eten klaarmaakten, aten en werkten (zie ook aflevering 710).*

Als klap op de vuurpijl melden de Davids dat zelfs er zelfs een schaduw geworpen werd over de ‘moedergodin’. Niet dat de zwaarlijvige vrouwbeeldjes helemaal niet meer opdoken bij de opgravingen, maar de nieuwe vondsten verschenen niet in heiligdommen of op tronen. De vrouwbeeldjes lagen op vuilnisbelten buiten huizen, met afgebroken hoofden. Ze leken niet echt te zijn behandeld als objecten van religieuze verering. Tegenwoordig vinden archeologen het zeer ongepast om prehistorische zwaarlijvige vrouwenbeeldjes te interpreteren als ‘vruchtbaarheidsgodinnen’. Dat idee was ontstaan in lang verouderde Victoriaanse fantasieën over het primitieve matriarchaat. In de negentiende eeuw werd het matriarchaat beschouwd als de standaard van politieke organisatie voor neolithische samenlevingen (als tegenstelling van het onderdrukkende patriarchaat van de daaropvolgende bronstijd). Als gevolg hiervan werd bijna elk beeld van een vruchtbaar ogende vrouw geïnterpreteerd als godin.*

Tegenwoordig wijzen archeologen er eerder op dat veel beeldjes net zo goed de lokale equivalenten van barbiepoppen hadden kunnen zijn (het soort barbiepoppen dat je zou kunnen hebben in een samenleving met heel andere normen voor vrouwelijke schoonheid). Of dat verschillende beeldjes geheel andere doelen hebben gediend (ongetwijfeld correct). Of ze wijzen het hele debat af door erop te staan dat we gewoon geen idee hebben waarom mensen zoveel vrouwfiguren hebben gemaakt en dat we dat ook nooit zullen weten. Zij stellen dat alle interpretaties eerder projecties zijn van onze eigen veronderstellingen over vrouwen, geslacht of vruchtbaarheid en dat neolithisch bewoners waarschijnlijk hierin geen enkele logica zouden zien. En dit alles, zo schrijven de Davids, lijkt wat pedant, maar er staat dan ook veel op het spel.*

Nu hebben ook veel vrouwen interessante dingen over deze beeldjes geschreven, maar ik ga eerst aan de slag met de cliffhanger van Graeber en Wengrow, want misschien besteden zij er ook wel aandacht aan. In ieder geval heet hun volgende paragraaf: ‘Waarin we een soort academische no-go zone betreden en de mogelijkheid van neolithische matriarchaten bespreken.’

Het idee van een primitief matriarchaat is tegenwoordig een enorm schrikbeeld. Zelfs de suggestie dat vrouwen ongewoon prominente posities innamen in vroege boerengemeenschappen, is aanleiding tot academische censuur. Nu is dit volgens de Davids misschien niet helemaal raar, want in de loop van de jaren zijn er nogal wat mensen en groepen aan de haal gegaan met de matriarchaat-patriarchaat-clash.* Waaronder de academici zelf, zou ik willen toevoegen.

Maar goed, om een beetje een idee te geven van wat mensen deden in dit opzicht, noemen De Davids een feminist, een paar freudianen en de nazi’s. De feminist die ze aanhalen is Matilda Joslyn Gage (1826-98, zie ook The Lazy Historian). Zij werd tijdens haar leven beschouwd als een van de prominentste Amerikaanse feministen. Ze was activist, antichristen, streed voor vrouwenkiesrecht en voerde campagne voor de rechten van de oorspronkelijke bewoners, abolitionisme (streven naar afschaffing slavernij) en vrijdenken. Gage voelde zich aangesproken door het – door de Davids tussen aanhalingstekens gezette – ‘matriarchaat’ van de Haudenosaunee (ook wel Irokezen of Iroquois genoemd). Ze zag dit volk als een van de weinige overgebleven voorbeelden van neolithische sociale organisatie. In haar boek Women, Church, and State (1893) neemt Gage het universele bestaan aan van een vroege vorm van samenleving: ‘het Matriarchaat of de Moederregering’, waar overheidsinstellingen en religie werden gemodelleerd naar de relatie van moeder tot kind in het huishouden.

De eerste freudiaan die de Davids noemen is Otto Gross, een van de twee favoriete studenten van Freud. Hij was een anarchist die in de jaren voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog een theorie ontwikkelde dat het superego in feite het patriarchaat was en vernietigd moest worden om het zachtmoedige, matriarchale collectieve onbewuste te bevrijden. Hij zag dit zachtmoedige, matriarchale collectieve onbewuste als het verborgen maar nog steeds levende residu van de jongere steentijd (neolithicum). Dit idee zette de andere favoriet van Freud, Carl Jung, aan tot de uitwerking van het collectieve onbewuste, al verwierp hij de politieke conclusie van Gross. En wat deden de nazi’s dan? Zij verzonnen hun verhaal van de ‘Arische’ invasies vanuit precies het tegenovergestelde perspectief, waarbij de ingebeelde, patriarchale overheersers werden voorgesteld als de voorouders van hun superieure ras.*

Dus nou ja, misschien is het inderdaad niet gek dat het onderwerp ‘primitief matriarchaat’ een academische no-go zone werd, aldus de Davids. Toch hebben ze ook heel sterk het idee dat er iets anders aan de hand is, want de mate waarin dat onderwerp werd gewist was abnormaal, heftiger dan alleen gerechtvaardigd kan worden door een vermoeden van een overdreven of achterhaalde theorie.*

*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.

About the author

Susan Hol

Ontdek meer van Susan Hol

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder