De Davids opperen de mogelijkheid dat de inwoners van Çatalhöyük niet alleen niet zomaar landbouw afwezen (zie aflevering 718), maar dat dit een welbewuste keuze was. Ze waren gek op (het jagen op) rund en zwijn, dus waarom zouden ze dieren tam maken? Ook hier spitten Graeber en Wengrow een heel verhaal uit om duidelijk te maken dat deze welbewuste keuze te maken had, waarschijnlijk, met andere keuzes van de ‘buren’ (zie bijv. aflevering 699 voor dit punt e.v. voor de uitweiding ervan). Maar daarna gaan ze in op hoe dat nou eigenlijk zit met die landbouw.*
Planten hebben kenmerken waarmee ze zich in het wild kunnen voortplanten, met als een van de belangrijkste het verspreiden van zaden. Om als mens die verspreiding van zaden in eigen hand te nemen, moet je aan de kenmerken van de plant rommelen. Dus hoe kregen mensen dit eeuwen geleden voor elkaar, hoelang duurde dat en wat moest er gebeuren in de samenlevingen om dit mogelijk te maken? Sommige historici keren graag deze vraag om, aldus de Davids. Granen hebben van mensen aan huis gebonden tamme figuren gemaakt, ofwel gedomesticeerd, net zo goed als mensen ooit granen hebben omgetoverd tot een hopeloos afhankelijke plant. Nu is het ongetwijfeld waar dat wij in de loop van eeuwen tot een soort slaaf van gewassen zijn geworden, want het moderne leven is ondenkbaar zonder tarwe, rijst, gierst en maïs.*
De Davids willen graag de verhalen die al duizenden keren herhaald zijn, de sprookjes en mythen, achter zich laten en kijken naar wat botanisten, genetici en archeologen in de afgelopen tientallen jaren hebben gevonden. Neem bijvoorbeeld tarwe en gerst, een van de eerste ‘getemde’ gewassen na de laatste IJstijd, samen met linzen, vlas, erwten, kikkererwten en bittere wikke (zie afbeelding, gevonden bij wikip). Het domesticeren van gewassen gebeurde in verschillende delen van de Vruchtbare Sikkel (of Vruchtbare Halvemaan), een gebied in het Midden-Oosten dat nu Egypte, Israël, Palestina, Jordanië, Koeweit, Libanon, Syrië, Irak, Iran en Turkije is (zie Historiek voor meer info). Was er sprake van een relatief snelle of in ieder geval continue overgang van wilde naar geteelde granen?*
Neen. En er is door wetenschappers ook in de verste verte niet zoiets als een hof-van-eden-achtige toestand gevonden (de Davids zijn hun boek hiermee begonnen, zie bijv. aflevering 674). Nu kun je binnen twintig tot dertig jaar, of maximaal tweehonderd jaar, met simpele technieken tot geteelde gewassen komen. Maar dat was het doel helemaal niet. Voordat mensen in het Midden-Oosten granen als belangrijkste voedsel begonnen te zien, waren ze allang gevestigd in permanente dorpen. Ze gebruiken stengels van wilde grassen voor allerlei doeleinden, bijvoorbeeld als aanmaakstokjes voor het vuur, om van modder en klei een stevig massa te maken en ze maakten er bijvoorbeeld manden, kleding en matten van. Met het oogsten van wilde grassen voor stro creëerden ze wel meteen, bij sommige grassen, een verstoring in het natuurlijke proces van verspreiden van zaden.*
Dus, als gewassen inderdaad, zoals vele wetenschappers het graag zien, bepaalden welke kant mensen opgingen in plaats van andersom, dan hadden binnen een paar decennia de gewassen de overhand genomen. Het bewijs echter laat zien dat deze verwachtingen domweg niet kloppen. Het proces van het creëren van gewassen in Vruchtbare Sikkel werd pas veel later volledig afgerond, zo’n drieduizend jaar na de eerste pogingen. Nu begonnen de eerste vormen van teelt van wilde granen minsten tienduizend jaar v.Chr., maar daar gingen wij mensen toen totaal niet vol mee door. Het hele proces is zo langdurig, dat je echt niet van een ‘landbouwrevolutie’ kunt spreken. Wilde granen telen was een van de vele manieren waarop de voedselvoorziening werd geregeld. Het was zeker geen prioriteit om wilde en geteelde planten van elkaar te scheiden.*
*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.