Welke esthetische eigenschappen een werk lijkt te hebben, welk esthetisch effect dat op je heeft, hoe het werk je esthetisch treft, hangt vaak (deels) af van welke non-esthetische kenmerken in het werk standaard, variabel en contrastandaard zijn voor jou.
Tenminste, dat zegt de filosoof Kendall Walton in zijn artikel ‘Categories of Art’ (verschenen in The Philosophical Review, 1970, 79, 3, 334-367).
Of jij non-esthetische kenmerken (kleuren, vormen, compositie) in een kunstwerk als standaard, variabel of contrastandaard ervaart, hangt af van in welke perceptueel te onderscheiden categorie kunstwerken (genre, stijl, kunstvorm) je een werk beleeft, aldus Walton.
Voorbeeld. De platheid van een schilderij, of de onbeweeglijkheid van zijn afbeelding, is voor de meeste mensen een standaard kenmerk in de (perceptueel te onderscheiden/waarneembare) categorie ‘schilderij’. In deze zelfde categorie ‘schilderij’ zijn meestal de specifieke vormen en kleuren variabele eigenschappen van het schilderij. Steekt er een driedimensionaal object uit het schilderij of is er sprake van een elektronisch gedreven beweging van het canvas (of gaat het schilderij plotseling door een in de lijst ingebouwde shredder, zoals Banksy’s Meisje met ballon), dan is dit over het algemeen contrastandaard voor de categorie ‘schilderij’.
Ander voorbeeld. Stel je bent bekend met de kubistische stijl, dan zijn voor jou de kubusvormen in een kubistisch schilderij standaard. Een variabel kenmerk kan een bochtige sliert in dat kubistische schilderij zijn. Als je niet bekend bent met de kubistische stijl, maar je kent wel de categorie ‘schilderijen’, dan kunnen voor jou de kubusvormen in een schilderij contrastandaard zijn.
Walton vraagt zich af hoe je de werkelijke esthetische eigenschappen van een ding kunt onderscheiden, als esthetische eigenschappen kunnen afhangen van wie het ding in welke categorieën waarneemt.
Dat bedoel ik! Hoe zit dat?