Foto gevonden bij Moda Fabrics, zie ook aflevering 258 Vrouwengeheimtaal in quilts.
Als je erover nadenkt, zo schrijven Graeber en Wengrow, dan is het natuurlijk meer dan logisch dat mensen geen zin hadden in uitgebreide landbouwactiviteiten (zie aflevering 719): het is nogal een pak werk dat daarvoor verzet moet worden. Door al dat werk zouden andere dingen in het gedrang komen. De vroege kwekers leken zich te beperken tot dat wat nodig was om te kunnen blijven waar ze waren, een plek die ze hadden uitgekozen omdat ze daar naar hartenlust konden jagen, verzamelen, vissen, handelen en socializen.*
Het verloren-paradijsverhaal, eeuwenlang gezien als de oorsprong van landbouw, draagt ook allerlei gendergerelateerde veronderstellingen in zich. Niet alleen is dit een verhaal over het verlies van een soort oer-onschuld, het bijbelboek Genesis is ook een van de meest hardnekkige handvesten uit de geschiedenis voor vrouwenhaat. Alleen de vooroordelen van Griekse auteurs zoals Hesiodus, of Plato evenaren dit, in de westerse traditie. Eva, de vrouw die graag kennis en wijsheid wil vergaren, bijt in het verboden fruit. Als straf moet ze pijnlijke bevallingen doorstaan en altijd doen wat Adam wil, die op zijn beurt zich verrot moet werken.*
Als de schrijvers in onze tijd speculeren over ‘tarwe die mensen domesticeert’ (in plaats van ‘mensen die tarwe kweken’), aldus de Davids, dan vervangen ze in feite een vraag over concreet wetenschappelijke (menselijke) prestaties door iets dat vooral op een mysterie lijkt. Deze schrijvers denken dan niet na over wie al het intellectuele en praktische werk heeft gedaan dat nodig is om van wilde planten tot gewassen te komen, zoals hun eigenschappen onderzoeken bij verschillende soorten aarde en wijzen van bewatering; experimenteren met oogsttechnieken; observaties verzamelen over het effect van dit alles op groei, voortplanting en voeding, en debatteren over de sociale consequenties. In plaats daarvan zijn er lyrische verhandelingen over de verleidingen van verboden vruchten en mijmeringen over de stomste fout van de mens: beginnen aan landbouw.*
En het is, bewust of niet, de bijdrage van vrouwen die dan door dat soort nonsens niet in de geschiedenisboeken terechtkomt. Het zijn vrijwel overal de vrouwen die wilde planten oogsten voor voedsel, medicijnen en ingewikkelde weefsels als manden en kleding. Het wordt zo sterk als het werk van vrouwen gezien, dat dit idee niet verandert als mannen hetzelfde doen.*
De Davids voelen zich vervolgens genoodzaakt om hun collega’s de wind uit de zeilen te nemen met zinnen als: ‘Dit is misschien niet helemaal antropologisch universeel, maar het komt er ontzettend dichtbij. Natuurlijk is er altijd die hypothetische mogelijkheid dat het niet altijd zo is geweest. Het is zelfs denkbaar dat deze situatie het resultaat is van een of andere enorme wereldwijde omschakeling van genderrollen en taalstructuren in de laatste paar duizend jaar, maar je zou denken dat zo’n historische verandering andere sporen zou hebben achtergelaten en niemand heeft ook maar enig idee geopperd wat zulke sporen zouden kunnen zijn. Het is waar dat archeologisch bewijs van welke aard dan ook moeilijk te vinden is, want afgezien van verkoolde zaden, is er uit de prehistorie maar heel weinig overgebleven van wat er met planten werd gedaan.’*
Maar, pakken ze hun eigen draad weer op, het bewijs dat er wel is wijst er sterk op dat vrouwen de mensen met plantaardige kennis waren. Onderzoek kan heel ver teruggaan en in al die tijd is er niet iets anders gevonden. Die kennis van planten beperkt zich niet tot het produceren van voedsel, kruiden, medicijnen, pigmenten of giffen, er zijn ook ambachten en industrieën op basis van vezels ontwikkeld en de ermee samenhangende abstractere vormen van kennis over tijd, ruimte en structuur. Producten als textiel, manden, netten, matten en touwen werden hoogstwaarschijnlijk altijd parallel met de teelt van eetbare planten ontwikkeld. Dit impliceert ook de ontwikkeling van wiskundige en geometrische kennis die (vrij letterlijk) verweven is met de praktijk van de ambachten. Dat het vrouwen waren met dergelijke kennis is terug te voeren tot enkele van de vroegst bewaard gebleven afbeeldingen van de menselijke vorm: de alomtegenwoordige vrouwbeeldjes uit de laatste ijstijd met hun geweven mutsjes, rokjes van touw en ceintuurtjes van koord.*
Er is een eigenaardige neiging bij (mannelijke) geleerden om de gendergerelateerde aspecten van dit soort kennis over te slaan of het in abstracties te verhullen, aldus de Davids.* Ach ja, dát weten we intussen wel…
*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.