Stel je neemt als uitgangspunt het in aflevering 720 aangetoonde feit dat vrouwen aan de basis stonden van alle kennis over planten en hun toepassingen, inclusief de daarmee verbonden ontwikkeling van wiskundige en geometrische kennis. Het gevolg is volgens Graeber en Wengrow dat er dan heel andere vragen rijzen over de uitvinding van de neolithische landbouw. De mannelijke wetenschappers, zo dol op mistige verhalen over een of andere denkbeeldige Natuurstaat, gebruikten een taal die in feite helemaal herzien moet worden. Een deel van het probleem met die ouderwetse benaderingen ligt namelijk in de termen ‘landbouw’ en ‘domesticatie’.*
Landbouw gaat in wezen over de productie van voedsel en dat was slechts een (vrij beperkt) aspect van de neolithische relatie tussen mensen en planten. Domesticatie betekent meestal een vorm van overheersing of controle over de weerbarstige krachten van de ‘wilde natuur’. Feministische critici hebben volgens de Davids al veel gedaan om de gendergerelateerde aannames achter beide concepten te ontrafelen. Landbouw en domesticatie lijken geen van beide geschikt om de ecologie van vroege bebouwers te beschrijven. Wat als de nadruk niet op die twee, landbouw en domesticatie, komt te liggen maar op, bijvoorbeeld, plantkunde of zelfs tuinieren? Dat benadert de realiteit van de neolithische ecologie meteen veel meer. Het ging hen niet om het temmen van wilde natuur of zoveel mogelijk calorieën uit een handvol zaaigrassen persen.*
In de neolithische ecologie lijkt het veel meer te gaan om het aanleggen van tuinpercelen – kunstmatige, vaak tijdelijke natuurlijke omgevingen – met voorkeurssoorten. Die soorten omvatten planten die moderne botanici onderverdelen in concurrerende klassen, zoals ‘onkruid’, ‘medicijnen’, ‘kruiden’ en ‘voedselgewassen’. De neolithische botanici gaven er – geschoold door praktische ervaring, niet door leerboeken – de voorkeur aan deze soorten naast elkaar te kweken. Ze hadden geen vaste velden maar bewerkten aangeslibde bodems aan de rand van meren en bronnen, elk jaar op een andere plek. In plaats van hout te hakken, velden te bewerken en met water te gaan lopen slepen, vonden ze manieren om de natuur te ‘overtuigen’ veel van dit werk voor hen te doen. Het was geen wetenschap van overheersing en classificatie, maar een wetenschap van meebuigen en overhalen, koesteren en vleien, of zelfs de natuurkrachten voor de gek houden, om de kans op een gunstig resultaat te vergroten.*
En dan noteren de Davids in een voetnoot (nr. 50) het boek van de Italiaans-Amerikaanse academicus en professor emerita Silvia Federici: Caliban and the witch (Caliban en de heks, 2004), die ik in de eerste aflevering van deze Wortels van vrouwenonderdrukking-serie heb genoemd (aflevering 673). Ze schrijven dat Federici in haar boek laat zien hoe in Europa zulke ‘magische’ benaderingen van productie niet alleen verbonden waren met vrouwen, maar ook geassocieerd raakten met hekserij. De uitroeiing van die benaderingen was volgens Federici essentieel voor het vestigen van een moderne, door mannen gedomineerde wetenschap en voor de groei van kapitalistische loonarbeid. De Davids citeren hier uit haar boek. Dat doe ik niet, omdat ik na dit boek van de Davids haar hele boek zal behandelen.*
Het ‘laboratorium’ van de neolithische botanici was de echte wereld van planten en dieren. Ze observeerden hun eigenschappen, maakten daarvan gebruik en experimenteerden ermee. Deze neolithische wijze van telen was bovendien zeer succesrijk. In laaglandgebieden van de Vruchtbare Sikkel zie (aflevering 719), zoals de Jordaan- en Eufraatvalleien, hebben ecologische systemen van dit soort gedurende drie millennia de toenemende groei van nederzettingen en populaties bevorderd. De wetenschappers die doen alsof het allemaal alleen maar een soort van zeer uitgebreide overgang of oefening was voordat de ‘serieuze’ landbouw begon, zien niet waar het echt om gaat. Je negeert daarmee ook wat voor velen allang een duidelijk verband leek tussen neolithische ecologie en de zichtbaarheid van vrouwen in hedendaagse kunst en rituelen. Het is misschien minder belangrijk of je hen nu ‘godinnen’ of ‘wetenschappers’ noemt. Waar het om gaat is erkennen hoe hun verschijning een nieuw besef van de status van vrouwen aangeeft, die zeker was gebaseerd op hun concrete prestaties bij het verbinden van deze nieuwe samenlevingsvormen.*
*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.