Graeber en Wengrow noemen het lastig om wetenschappelijke innovaties in de prehistorie te bestuderen, omdat ze zich dan een wereld zonder laboratoria moet voorstellen, of beter, een wereld waarin laboratoria zich overal kunnen bevinden. Dus halen ze de cultureel antropoloog Claude Lévi-Strauss (1908-2009) er maar weer eens bij (zie ook aflevering 679) om hier woorden aan te geven. Ze hadden natuurlijk gewoon zelf kunnen stellen dat de in aflevering 721 genoemde ingenieuze vrouwen vertrouwden op hun kennis en intuïtie, maar blijkbaar vinden ze het nodig om terug te grijpen op een moderne westerling. Lévi-Strauss onderscheidde twee verschillende manieren van wetenschappelijk denken, ofwel twee strategische niveaus waarop de natuur toegankelijk is voor wetenschappelijk onderzoek: 1) dichtbij en 2) op grotere afstand van de waarneming, verbeelding, intuïtie en kennis.*
Het punt dat de Davids willen maken, denk ik, is dat wat de vrouwen deden heus wel en echt wel wetenschap genoemd kan worden. Het is mooi dat ze dat doen, maar mij hoeven ze niet te overtuigen 😉 Ze benadrukken nog even dat route 1 door Lévi-Strauss de wetenschap van het concrete wordt genoemd. Wat volgens mij vooral betekent dat gedurende de ontwikkeling van de ambachten, wat voor ambacht dan ook, mensen allerlei ontdekkingen deden. Ik vind dat allemaal erg logisch en niet per se iets dat specifiek door vrouwen werd gedaan. Mensen hebben al doende dingen ontdekt en uitgewerkt, waarschijnlijk op een ontspannen en speelse manier, op een, jawel, erg menselijke manier. Zo zie ik dat tenminste.
Hoe dan ook, en daar gaat het de Davids uiteindelijk om, is er totaal geen sprake van een of andere ‘switch’ van de paleolithische verzamelaar naar de neolithische boer. Het duurde drieduizend jaar voordat de voedselvoorziening verschoven was van wilde natuurlijke bronnen naar voedselproductie. In die drieduizend jaar is er geëxperimenteerd met van alles, is landbouw begonnen en weer losgelaten en weer opnieuw opgepakt. Het slaat dus duidelijk nergens op om van ‘de landbouwrevolutie’ te spreken en dus ook niet dat dit een allereerste begin markeert van sociale status, ongelijkheid of privébezit. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de invoering van landbouw in vroegere perioden ook het begin betekende van particulier grondbezit, territorialiteit of een onomkeerbaar afscheid van het egalitarisme van de jagers. Het kan zijn dat het soms zo is gegaan, maar dit kan niet langer worden behandeld als een standaardaanname.*
Het hele proces verliep veel rommeliger en veel minder als het eenrichtingsverkeer (van landbouw naar hiërarchische staatsorganisatie) dan wie dan ook had gedacht, dus moet je openstaan voor een veel groter scala aan mogelijkheden dan ooit is verondersteld. De Davids vragen zich dan ook af waarom landbouw zich eigenlijk niet veel eerder ontwikkelde, aangezien mensen al meer dan 200.000 jaar op aarde rondbanjeren. Er zijn twee perioden geweest die warm genoeg en lang genoeg waren om landbouw te laten ontstaan en voortduren om daarvan sporen terug te vinden. De eerste was het Eemien, ±130.000 jaar geleden en de tweede is de periode waarin we nu leven, het Holoceen, dat ±12.000 jaar geleden begon. Al beschouwen veel aardwetenschappers het Holoceen over en uit en bevinden we ons al minstens twee eeuwen in het Antropoceen, de periode waarin voor het eerst in de geschiedenis de mens de motor is van klimaatverandering.*
Twistpunt is wanneer precies het Antropoceen begon: bij de industriële revolutie, of eerder: eind 1500 en begin 1600. In die tijd daalde de temperatuur op aarde, onderdeel van de Kleine IJstijd, wat niet uit natuurlijke krachten verklaard kan worden. Het is zeer waarschijnlijk dat de Europese inmenging in de Amerika’s een rol heeft gespeeld. Doordat rond de misschien wel negentig procent van de oorspronkelijke bewoners werd uitgeroeid door strijd en infectieziekten, groeiden bossen terug in gebieden waar al eeuwenlang terraslandbouw en bevloeiing plaatsvond. In Meso-Amerika, het Amazonegebied en de Andes is mogelijk zo’n vijftigmiljoen hectare gecultiveerd land veranderd in wildernis. De opname van koolstof door vegetatie nam toe op een schaal die voldoende is om het aardsysteem te veranderen en een door de mens aangedreven fase van wereldwijde afkoeling teweeg te brengen.*
Toen het Holoceen begon, ofwel het ijs begon te smelten, waren veel dingen echt nieuw. Flora en fauna breidden zich uit en mensen ondersteunden hun favoriete gewassen door delen in brand te zetten en stukken land vrij te maken. Aan de kusten was het wat lastiger omgaan met het verdwijnen en verschijnen van doorwaadbare plaatsen (continentaal plat, gaat over in continentale helling: zeebodem die plotseling steil afloopt). Voor veel historici is dit de periode waarin de voorwaarden ontstonden voor de oorsprong van landbouw, maar in veel delen van de wereld was dit juist de gouden eeuw voor verzamelaars. Ze gebruikten diverse technieken om de groei van favoriete fruitsoorten en noten te bevorderen. Rond 8000 v.Chr. hadden hun inspanningen bijgedragen aan het uitsterven van ongeveer twee derde van ’s werelds megafauna (groep zeer grote dieren), die niet konden overleven in het warmere klimaat en de kleiner geworden leefgebieden.*
*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.