Feuilleton Abramovic - PhD

Aflevering 723 Wortels van vrouwenonderdrukking (51)

Susan Hol, kampvuurtje, 2014.

Terwijl er tijdens het Holoceen van alles veranderde (zie aflevering 722), stelde het ‘boeren’ in het begin bepaald niet veel voor. Mensen maakten gebruik van stukken grond die door verzamelaars waren achtergelaten. De Davids noemen dit geografische plekken die te afgelegen, te ontoegankelijk of gewoon te weinig aantrekkelijk waren voor jagers, vissers en verzamelaars. Op die plekken was het boeren niet altijd even gelukkig. Het succes van het boeren lijkt samen te hangen met het vermogen om naar believen landbouw op te pakken en weer los te laten, dat je dus aan landbouw doet zonder fulltime boerin te worden, dat je gewassen kweekt en dieren houdt zonder dat je daar je hele bestaan van laat afhangen, en dat je dusdanig gebruikmaakt van diverse voedselbronnen dat het telen van gewassen geen kwestie van leven en dood wordt.*

Het is juist deze ecologische flexibiliteit, aldus Graeber en Wengrow, die vaak buiten de ouderwetse en hardnekkige wereldgeschiedenisverhalen wordt gehouden. Keer op keer wijzen ze erop dat in deze verhalen het planten van een enkel zaadje gezien wordt als een point of no return: de boer en landbouw zijn geboren en gedoemd dit voor eeuwig vol te houden. Een rare visie, omdat onze voorouders, vaak duizenden jaren lang, gezellig dan weer eens aan landbouw deden en dan weer niet. Ze praktiseerden een soepele ecologische benadering en deden aan een mix van tuinbouw; het bewerken van aangeslibde bodems aan de rand van meren en bronnen; kleinschalig landschapsbeheer (bijvoorbeeld door verbranden, snoeien en terrassen aanleggen); en het bijeendrijven of houden van dieren in halfwilde staat, plus dat ze dit combineerden met allerlei vormen van jagen, vissen en verzamelen.*

De Davids gaan vervolgens in op verschillende wijzen van boeren bij Europese, Afrikaanse en Oceanische volkeren, als variaties op deze neolithische flexibiliteit. De grote gemene deler is dat ze op zich serieus met landbouw bezig zijn én dat ze boeren op stukken land die niet bezet zijn door bestaande populaties. In de Amazone blijft een soepele ecologische benadering tot in de twintigste eeuw bestaan. Landbouw is dus in eerste instantie iets om te doen naast allerlei andere dingen, als er wat tijd over en gelegenheid voor is, op plekken waar weinig wilde voedselbronnen zijn. De Davids komen met wat voorbeelden van volkeren (lees dat boek!) en hebben daarna een uitgebreid verhaal over ‘scale’. De letterlijke vertaling ervan is ‘schaal’ en ik heb de indruk dat ze ook inderdaad precies dat bedoelen. Het gaat om een bepaalde hoeveelheid mensen en relaties, zoals familie, groepsgroottes en sociale relaties buiten de eigen groep. Blijkbaar is daar in hun vakgebied dusdanig veel over te doen dat zij er ook aandacht aan moeten besteden.*

Wat ik daarvan wil noemen zijn de nieuwe inzichten over deze schalen, dat moderne verzamelaarssamenlevingen zich tegelijkertijd op twee radicaal verschillende schalen blijken te bewegen, een kleine en intieme schaal en een die uitgestrekte gebieden, zelfs continenten omvat. De Davids hebben ook daar een heel verhaal bij, inclusief het noemen van cognitieve wetenschap, maar waar het op neerkomt is dat wij – in tegenstelling tot andere primaten – kunnen schakelen tussen verschillende groepen van verschillende groottes. De meeste mensen kennen ongeveer honderdvijftig mensen persoonlijk en leven tegelijkertijd in denkbeeldige structuren die worden gedeeld door misschien wel miljoenen of zelfs miljarden andere mensen.*

Moderne verzamelaars, moderne stedelingen en oude jager-verzamelaars zijn en waren allemaal in staat om zich verbonden te voelen met mensen, of ze die nou zouden ontmoeten of niet. Mensen kunnen deelnemen aan een macrosamenleving die grotendeels als virtual reality bestaat, een wereld van mogelijke relaties met haar eigen regels, rollen en structuren die we in ons achterhoofd hebben en worden opgeroepen door het cognitieve werk van beeldvorming en rituelen. Verzamelaars leven dan soms misschien in kleine groepen, maar zij leven niet – en hebben dat waarschijnlijk nooit gedaan – in kleinschalige samenlevingen.*

Van deze kleine en grote schalen belanden de Davids bij steden, die tastbare dingen met elementen die honderden of zelfs duizenden jaren blijven bestaan (muren, wegen, parken, riolen). Vanuit mensen bekeken is een stad echter nooit stabiel, in die zin dat ze er steeds (voor altijd, per seizoen, voor vakantie, festivals, vrienden, familie, handel, plundertochten, rondtoeren, of dagelijkse rondes) vandaan trekken en ernaartoe gaan. Toch hebben steden volgens de Davids een leven dat dit alles (tastbare elementen en menselijke bewegingen) overstijgt, namelijk dat mensen vaak denken en handelen als mensen die bij de stad horen – als Londenaar of Moskoviet of (zoals in mijn geval, voeg ik brutaalweg toe) Utrechter.

*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.

About the author

Susan Hol

Ontdek meer van Susan Hol

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder