Feuilleton Abramovic - PhD

Aflevering 724 Wortels van vrouwenonderdrukking (52)

Pieter Bruegel, Toren van Babel, 1565, olieverf op paneel (link naar de bron in 2e alinea).

Stedelingen denken en handelen vaak in termen van ‘mijn stad’, het gevoel dat ze horen bij de stad die ze bewonen (zie aflevering 723). De Davids vertellen aan de hand van stadssocioloog Claude Fischer (1948) dat de meeste stadsbewoners zelden naar het centrum gaan, nauwelijks delen van de stad kennen waar ze niet wonen of werken, slechts een klein deel van de stadsbevolking zien en toch, af en toe, tijdens spitsuren, voetbalwedstrijden of andere evenementen, in de aanwezigheid van duizenden vreemden kunnen zijn zonder dat dit een direct effect op hun persoonlijke leven heeft. Stedelingen leven kortom in kleine sociale werelden die elkaar raken maar niet in elkaar doordringen.*

En dit alles is precies zo van toepassing op de oude steden, schrijven Graeber en Wengrow. Zo beweerde Aristoteles bijvoorbeeld dat Babel zo groot was dat sommige delen van de stad twee of drie dagen na de verovering door een vijandig leger er nog steeds niets van wisten (zie ook afbeelding bij dit blog, gevonden bij Museum Boijmans Van Beuningen). In feite verschilde, vanuit het perspectief van iemand die in een oude stad woonde, de stad zelf niet zo heel veel van de vroegere situatie, toen de landschappen met volkeren of groepen zich over honderden kilometers uitstrekten. Er is een structuur die voornamelijk in de menselijke verbeelding tot stand komt en die vriendschappelijke betrekkingen mogelijk maakt met mensen die je nog nooit ontmoet hebt.*

In feite is leven in grenzeloze, eeuwige, grotendeels denkbeeldige groepen iets wat mensen altijd al deden. De huidige archeologie laat zien dat maar heel weinig vroege steden tekenen vertonen van autoritaire heerschappij en dat hun ecologie veel diverser was dan ooit werd gedacht. Mensen hadden moestuinen en hielden dieren, haalden voedsel uit rivieren en zeeën, het jagen en verzamelen van wild seizoensvoedsel in bossen of moerassen ging ook gewoon door. De vroege steden waren dus niet afhankelijk van een soort platteland, waar lijfeigenen of boeren slopende arbeid verrichtten en karrenvrachten graan binnenhaalden voor consumptie door stadsbewoners, zoals in later eeuwen wel steeds meer het geval werd. Het wordt dus steeds duidelijker dat de eerste stadsbewoners uit de geschiedenis niet altijd een enorme ecologische voetafdruk hebben achtergelaten.*

Maar waarom ontstonden er eigenlijk steden? Wat de Davids met zekerheid kunnen stellen is dat overal waar steden ontstonden, ze een nieuwe fase in de wereldgeschiedenis markeerden. Ze noemen het in veel opzichten een vreemde fase van het menselijk verleden, misschien wel een van de moeilijkste om te vatten, omdat het tegelijkertijd zo vertrouwd en zo vreemd is. Een paar van de vertrouwde dingen zijn de grootse, zelfbewuste uitspraken van burgerlijke eenheid, de opstelling van gebouwde ruimtes in harmonieuze en vaak mooie patronen, wat planning op gemeentelijke schaal vereist. In geschreven bronnen, zoals uit Mesopotamië, verwijzen grote groepen stedelingen naar zichzelf als ‘de mensen’ of ‘dochters en zonen’ van de stad. Ze vereren de grondleggers van de stad, haar goden of helden, haar infrastructuur en rituele kalender met allerlei festiviteiten als de momenten waarop de stadse structuur uit de menselijke verbeelding tijdelijk materialiseert.*

Net als in onze huidige tijd kwamen in vroeger eeuwen soms mensen van heinde en verre naar de stad toe en verschansten stedelingen zich in hun eigen wijken. Wat vreemd is aan die vroege steden is vooral wat er niet is. De Davids noemen geavanceerde metaalbewerking, intensieve landbouw, sociale technologieën zoals administratie, of zelfs het wiel. Een van deze dingen kan misschien soms in een stad zijn geweest, afhankelijk van naar welke stad je kijkt, maar in de meeste Amerika’s bijvoorbeeld waren er, voor de Europese invasie, geen metalen gereedschappen, geen paarden, ezels, kamelen of ossen. De grootste vroege steden met de meeste bewoners vind je niet in Eurazië – met haar vele technische en logistieke voordelen – maar in Meso-Amerika, waar geen voertuigen met wielen waren of zeilschepen, niets dat door dieren werd voortgetrokken of vervoerd, en al helemaal niets van metaalbewerking of geletterde bureaucratie. Dus, denken de Davids dan, waarom gingen er eigenlijk zoveel mensen op dezelfde plek wonen?*

*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.

About the author

Susan Hol

Ontdek meer van Susan Hol

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder