Foto: Voorbeeld van een klassiek Mayahuis. Gevonden bij mayacultuur.wordpress.com/kunst
De Spaanse veroveraars van de Azteken en Inca’s (zie aflevering 732) hebben erg hun best gedaan om ook de in hun ogen talloze kleine vorstendommen, dorpen, buurtschappen en seizoensgebonden gehuchten bij de Maya te veroveren, aldus Graeber en Wengrow. Het was een lange en moeizame onderneming. Op een gegeven moment vonden ze het welletjes en besloten ze dat het klaar was, maar ja, de nieuwe autoriteiten kregen te maken met een eindeloze reeks volksopstanden. Al in 1546 kwamen rebellen in actie en zij hebben dat gewoon volgehouden, ondanks wreedheden van de Spanjaarden. In de achttiende eeuw ontstond opnieuw een enorme golf opstanden en in 1848 begon de Kastenoorlog (zie wikip). In feite gaat het verzet door, zo schrijven de Davids, tot op de dag van vandaag.*
Het was in deze Maya-gebieden, waar eeuwenlang geen grote staat of giga-imperium had bestaan, dat vrouwen vooropliepen in de antikoloniale strijd. Ze waren de organisatoren van gewapend verzet en de verdedigers van de eigen tradities. Voor wie enigszins verrast is door de antiautoritaire inslag van de Maya: je hebt te veel sprookjes gelezen in de aloude bekende geschiedenisboeken, waar de vertellers de Azteken, Inca’s en Maya’s over een kam scheren. Of beter, in de kunstgeschiedenisboeken. De kunst uit wat de klassieke Mayaperiode wordt genoemd (± de jaren 150-900) is buitengewoon mooi, schrijven de Davids. De verkeerde ideeën over de ‘heersersmentaliteit’ van de Maya zijn ontstaan door gebeeldhouwde monumenten en hiëroglyfische inscripties die vertellen over de daden van grote ahau (ajaw), wat vertaald schijnt te moeten worden als ‘heerser’ of iets dergelijks.*
De Maya-monumenten laten wel rituelen zien om te communiceren met vergoddelijkte voorouders, maar totaal niets over het gewone leven van de bevolking en hun mening over eventuele heersers. In de beeldhouwkunst en inscripties verschijnen in de laatste eeuwen van de klassieke periode vrouwen als machtige heersers en spirituele mediums. Verder is bekend dat ergens in de negende eeuw het politieke systeem uit elkaar viel en de meeste grote steden werden verlaten. Omdat niemand weet waarom, wordt er volop over gespeculeerd. Een paar stedelijke samenlevingen in de noordelijke laaglanden rond de stad Chichén Itza bleven wel bestaan en groeiden soms. De gebouwen waarvan onderzoekers aannamen dat het koninklijke paleizen waren, worden nu gezien als verzamelplaatsen voor lokale vertegenwoordigers. Als er al een koning was, dan was het iets ceremonieels of theatraals zonder enige politieke daadkracht.*
Gezien de rebellerende inborst van de Maya, zo ontzetten vervelend voor de Spaanse veroveraars, is het volgens de Davids logisch te veronderstellen dat al te heerszuchtige types regelmatig en herhaaldelijk aan de kant werden gezet. Wat ze ook nog melden, en ik heb geen idee wat ze hiermee willen zeggen, is dat de artistieke traditie veranderde van magnifiek (klassieke periode, ±150-900) in lomp of onhandig (post-klassiek periode, ±900-1520). Ze grijpen dit aan om een punt te maken qua ‘post’ en ‘proto’ en ‘tussenliggend’ en ‘eind’, een terminologie die zo ruimhartig wordt gebruikt bij geschiedverhalen en archeologie. Het zijn grotendeels producten van de culturele theorie begin twintigste eeuw.*
Zijn er misschien wetmatigheden te vinden achter de ritmes en patronen van culturele groei en verval? Bestaan er systematische relaties tussen artistieke trends, economische hoogconjunctuur, periodes van intellectuele creativiteit en conservatisme, en de uitbreiding en ineenstorting van rijken? Neen, zo blijkt uit jarenlang onderzoek. Kunst, filosofie, wetenschap en populatie vormen geen samenhangend terugkerend patroon. Toch doen schrijvers over het verleden tot op de dag van vandaag alsof dat wel het geval is. Beschavingen worden voorgesteld als het leven van een bloem – groeien, bloeien en verschrompelen – of als een soort groots gebouw, nauwgezet gebouwd maar vatbaar voor plotselinge ineenstorting.*
En ‘ineenstorting’ is precies de term die gebruikt wordt voor het ‘einde’ van de ‘klassieke periode’ bij de Maya, toen enkele honderden nederzettingen snel werden verlaten en de miljoenen mensen verdwenen. Maar de term is ook gebruikt voor het Egyptische oude koninkrijk, terwijl er niets ineenstortte, behalve dat de macht van elites afnam. De hele periode tussen ±900-1520 als ‘postklassiek’ beschrijven, doet totaal geen recht: het is dan alsof de teloorgang van de ‘klassieke periode’ het enige belangrijke is. De Davids gaan nog even voort op deze ingeslagen terminologie-weg en laten vooral zien dat hele eeuwen worden afgedankt met aanduidingen als ‘post’, ‘proto’, ‘tussenliggend’ of ‘eind’. Alleen enkele perioden met een alleenheerser worden als belangrijk genoeg gezien, het vermelden waard. Voor de oude geschiedenis van Egypte betekent dit bijvoorbeeld dat een derde ervan als ‘tussenliggend’ wordt aangeduid.*
Ook hier speelt seksisme een rol. Zo was er in Thebe tussen 754-525 v.Chr. – aangeduid als de derde tussenliggende en late perioden, waaraan dus nauwelijks aandacht is besteed – een aantal ongetrouwde, kinderloze prinsessen verheven tot de positie van ‘gods vrouw van Amon’. Met deze titel en rol hadden zij het hoogste religieuze, economische en politieke gezag. Net als koningen kregen zij bij officiële afbeeldingen troonnamen omgeven door ornamenten, verschenen zij bij koninklijke festivals en het brengen van offers aan de goden. Ze bezaten ook een aantal van de rijkste landgoederen in Egypte, inclusief uitgestrekte landerijen en een grote staf van priesters en schriftgeleerden. Kortom, aldus de Davids, die indelingen zijn eigenlijk een afspiegeling van de politieke intenties van de auteurs. Groot en frustrerend nadeel: we weten vrijwel niets over die genegeerde perioden met de gewoonste regeringsvormen in de wereld.*
*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.