Afbeelding: Susan Hol, Akker in vlakken met groen- en geeltinten, zie Werk aan de Muur.
Graeber en Wengrow hebben een aantal regimes van de eerste orde besproken (zie aflevering 734). Dit zijn regimes waar slechts een van de drie elementaire vormen van dominantie voorkomt: controle over geweld óf controle over informatie óf individueel charisma (zie aflevering 728 en verder). Ze willen nu gaan kijken wat dan de invloed van die regimes is op de door hun genoemde derde basale vorm van vrijheid. Dit is de vrijheid om geheel nieuwe sociale relaties vorm te geven, of om je tussen verschillende relaties te bewegen (in aflevering 727 staat hun verhaal over basale vormen van vrijheid). Ze maken het zichzelf niet gemakkelijk, want hoe beoordeel je de invloed van regimes van de eerste orde op dit soort vrijheid?*
Toen er wat voor vorm van macht ook opkwam, was dit meestal seizoengebonden. Het hele sociale gezagsapparaat kon zomaar volledig oplossen en verdwijnen in bepaalde tijden van het jaar. Dus daaraan hebben de Davids weinig houvast. Verder is geen enkel regime van de eerste orde een voorbeeld van staatsvorming, er zijn er ook nu maar weinig die willen beweren dat dit wel zo is. Hoe kwamen dan überhaupt vormen van macht op waarbij monumenten als Stonehenge konden ontstaan? Wiens idee was dat? Zijn ze misschien collectief bedacht? Als dat het geval is, dan staan zulke grootse bedenksels natuurlijk voor een buitengewone menselijke vrijheid. De Davids gaan op zoek naar antwoorden bij het oude Egypte, omdat vrijwel iedereen het erover eens is dat dit beschouwd kan worden als een staat en het in veel opzichten als voorbeeld heeft gediend voor alle erop volgende staten.*
De vroegst bekende Egyptische koningen (eerste dynastie, ±3000 v.Chr.) waren te midden van de lichamen van hun bedienden begraven. Geen unieke gebeurtenis, hetzelfde is gevonden in Mesopotamië, China, Korea, Tibet, Japan, de Russische steppen, Zuid-Amerika en Mississippi. Tientallen, honderden en soms duizenden lichamen omringen het graf van een heerser (v/m). Voor huidige archeologen zijn deze massamoorden nu een betrouwbare indicatie voor de weg naar de opbouw van een staat. In de eerste paar generaties van de oprichting van een nieuw rijk of koninkrijk komt dit voor en verdwijnt dan geleidelijk. De Davids vragen zich af waarom deze massamoorden überhaupt gebeurden in vroege koninkrijken en waarom het stopte als de macht eenmaal gevestigd was.*
Soms ging het om een vrijwillige dood van een aantal bedienden. Verder waren er – vaak verminkte – geofferde slachtoffers, zoals krijgsgevangenen. Bij de eerste Egyptische koningin en koningen waren de geofferde slachtoffers – honderden mensen, in de bloei van hun leven – juist uit eigen kring. Ze waren met volle egards begraven. Waarom, zo vragen de Davids zich af, waren er onder de geofferde mensen zovelen die klaarblijkelijk hun hele leven voor de koning(in) hadden gezorgd: hoogstwaarschijnlijk partners, bewakers, ambtenaren, koks, knechten, entertainers, kleine mensen met dwerggroei en andere bedienden, gegroepeerd op rang rond het koninklijk graf, volgens hun rol of beroep? Wel, antwoorden ze zelf, er is hier sprake van een vreselijke paradox. Enerzijds is hun dood de ultieme expressie van liefde en toewijding en een verzekering dat hun heerser ook na de dood zijn/haar status via hun zorg zal behouden. Anderzijds is het de ultieme demonstratie dat deze verzorgers (inwisselbaar) persoonlijk bezit waren. De massamoorden stopten vrij abrupt in de tweede dynastie, ongeveer honderdvijftig jaar later.*
Om de een of andere reden bedachten de Egyptenaren dat hun voorouders eten en drinken nodig hadden. Dat moest zuurdesembrood en gerstebier zijn. Om al die dode monden te voeden moest de landbouw nu echt serieus worden aangepakt. Welnu, aldus de Davids, de twee processen – landbouw en ceremonies – versterkten elkaar en de sociale effecten waren baanbrekend. In feite leidden ze tot de oprichting van wat zou kunnen worden beschouwd als ’s werelds eerste boerenstand. Er ontstonden vervolgens netwerken van verplichtingen en schulden onder de boeren en niet-boeren, de bezitters en niet-bezitters grond, granen, ploegen, ossen en dus bier en broden. Klassenonderscheid!*
Tegen de tijd van de grote piramides (±2500 v.Chr.) werden brood en bier op industriële schaal geproduceerd om legers arbeiders te bevoorraden tijdens hun seizoensdienst op de koninklijke bouwprojecten. Als tegenprestatie voor hun dienst werden zij, in ieder geval tijdelijk, goed bevoorraad en goed verzorgd. De bouw van de piramiden was in feite het werk van een grote sociale machinerie: de taken van werkers werden opgedeeld in een eindeloze verscheidenheid aan eenvoudige, mechanische componenten. Het doet de Davids denken aan de industriële revolutie. Is dit wat een staat in feite is: een combinatie van uitzonderlijk geweld en de creatie van een ingewikkelde sociale machinerie, waarbij iedereen ogenschijnlijk toegewijd is aan daden van zorg en toewijding? Paradoxaal!*
*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.