In een zuivere monarchie doet slechts één persoon, of hoogstens een handjevol, ertoe. Hoe kan het dan dat in een groot deel van de geregistreerde menselijke geschiedenis de monarchie als een regeringsvorm zo populair lijkt te zijn? Waarschijnlijk, zo denken de Davids, heeft het te maken met haar mogelijkheid om tegelijkertijd gevoelens van zorgzaamheid en verschrikkelijke terreur te mobiliseren. De koning is het ultieme individu (aan eigenaardigheden en grillen wordt altijd toegegeven, zoals bij een verwende baby) en tegelijkertijd de ultieme abstractie (zijn macht over massaal geweld en vaak, zoals in Egypte, massaproductie kan iedereen iets opleveren; zie ook aflevering 736).*
De combinatie van die absolute koninklijke macht (soevereiniteit) en een bureaucratisch apparaat waarmee je vrijwel iedereen kon reduceren tot een radartje in een grote machine, maakte dat het oude Egypte vaak gezien is als de eerste echte staat en een voorbeeld voor alle toekomstige staten. Het enige wat ontbrak was de charismatische kant: competitieve heldenpolitiek. Dit onderdeel was weggeschoven naar de werelden van goden en doden. Maar er was natuurlijk een grote uitzondering hierop, aldus Graeber en Wengrow. Ze doelen op de perioden waarin het centrale gezag uiteenviel, de zogenoemde ‘donkere middeleeuwen’ die begon met wat is aangeduid als de Eerste tussenperiode (±2181-2055 v.Chr.) waarin lokale leiders steeds meer de boel gingen overnemen (charisma!).*
Waar het op neerkomt is dat telkens wanneer de staatssoevereiniteit uiteenviel, de heroïsche politiek terugkeerde, met charismatische figuren die misschien net zo ijdel en competitief waren als de gasten uit oude heldendichten, maar veel minder bloeddorstig. De overgang van het Oude koninkrijk naar die Eerste tussenperiode was niet zozeer een verschuiving van orde naar chaos, zoals de egyptologische orthodoxie ooit beweerde, maar eerder een omslag van soevereiniteit naar charismatische politiek. Het zijn verschillende manieren om macht uit te oefenen en het was een accentverschuiving: van de zorg van het volk voor godachtige heersers naar de zorg voor het volk als een legitiem pad naar leiderschap. Aan dit soort belangrijke politieke prestaties werd dus typisch geen aandacht besteed, want niemand bouwde grandioze stenen monumenten.*
Goed, dus, nou, inmiddels is het volgens de Davids gemakkelijk te begrijpen waarom het oude Egypte steeds als voorbeeld van een staat heeft gediend. Het is niet alleen chronologisch gezien het vroegste geval van tweede orde dominantie (zie aflevering 736), het is ook het enige regime dat soevereiniteit en bureaucratie combineerde. Het is kortom het enige geval dat, ver weg genoeg in de geschiedenis, perfect past in het model van wat er had moeten gebeuren … volgens een sociale theorie … volgens, om precies te zijn, de organisatiekunde. Het idee volgens die theorie is dat je misschien best op een gelijkwaardige manier problemen kunt oplossen, maar alleen in kleine groepjes. Alles wordt helemaal anders zodra grote aantallen mensen samenkomen in een stad of koninkrijk, want dan hebben ze leiders nodig die beslissingen nemen, uitvoerders van die beslissingen, bureaucraten, wetten en een politieapparaat. Er is geen enkel bewijs te vinden dat dit inderdaad noodzakelijk zou zijn.*
Stedelingen konden zich heel goed zelf redden in een participatiesamenleving zonder de door latere theoretici gedroomde gelijkwaardigheid (egalitaire samenleving). De meeste oude keizers zagen weinig reden om zich met mensen te bemoeien, omdat het ze niet kon schelen hoe hun onderdanen de straten schoonhielden of hun afwatering regelden. Aangezien het bijhouden van dingen begon in de wereld van de rituelen, kunnen de Davids veilig beweren dat bureaucratie niet ontstond als een praktische oplossing voor informatiemanagementproblemen in grote en complexe samenlevingen. Bovendien is sinds kort ook nog eens duidelijk geworden dat de eerste systemen van gespecialiseerde administratieve controle in feite in zeer kleine gemeenschappen ontstonden. Het vroegste duidelijkste bewijs hiervan is gevonden in een aantal kleine prehistorische nederzettingen in het Midden-Oosten, meer dan duizend jaar nadat het neolithische Çatalhöyük werd gesticht (±7400 v.Chr., zie bijv. ook aflevering 711), maar nog steeds meer dan tweeduizend jaar voordat er iets verscheen dat zelfs maar vaag op een stad leek. Het beste voorbeeld is de archeologische vindplaats Tell Sabi Abyad in Syrië.*
*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.